Compturerbwerkingen

Rekenen met plantensoorten
Elke plantensoort indiceert een bepaald milieu. Elk milieu wordt gekarakteriseerd door diverse parameters zoals voedselrijkdom, zuurgraad, vochtgehalte en beheer. Voor elk van deze parameters kan aan elke plantensoort een indicatiegetal worden toegevoegd. Wanneer van alle plantensoorten van een vegetatieoppname de indicatiesgetallen bekend zijn kan worden gerekend met deze getallen.

EurECO heeft aan de reeds bekende omgevingsparameters een aantal nieuwe parameters toegevoegd. Deze nieuwe parameters zijn bepaald aan de hand van enerzijds literatuurgegevens en anderzijds vele duizendene vegetatieopnamen.
Deze nieuwe parameters worden betrokken bij de berekeningen aan de vegetatieopnamen en de verslaglegging van de onderzoeken van EurECO.

Ongewenste soorten
Bij de evaluatie van het beheer van een vegetatie kan ook het aandeel van ongewenste soorten in de vegetatie worden berekend. Indien bij monitoring blijkt dat het aandeel van de ongewenste soorten toeneemt kan dit een aanleiding zijn het beheer aan te passen.

Ruigte-indicatoren
Een belangrijke factor bij het evalueren van het beheer is de bepaling van de mate van verruiging. Bij de evaluatie van het beheer van een vegetatie kan een zogenaamd ruigte-indicatiegetal van de vegetatie worden berekend. Dit gebeurt op basis van ruigte-indicatoren. EurECO heeft alle plantensoorten in graslanden in Nederland ingedeeld in ruigte-indicatieklassen. Indien bij monitoring blijkt dat het ruigte-indicatiegetal toeneemt kan dit een aanleiding zijn het beheer aan te passen.      
 
Ongewenste hoogopgaande cruciferen
In veel bermen en slootkanten neemt het aandel van een aantal hoogopgaande geelbloeiende cruciferen de laatste jaren sterk toe. Bij de evaluatie van het beheer van een vegetatie kan ook het aandeel van deze cruciferen in de vegetatie worden berekend. Indien bij monitoring blijkt dat het aandeel van deze ongewenste cruciferen toeneemt kan dit een aanleiding zijn het beheer aan te passen.

Streefbeeld en doelsoorten
Om na te kunnen gaan of bij een bepaald beheer de vegetatieontwikkeling positief verloopt, dient een streefbeeld te worden opgesteld. Dit streefbeeld wordt vertegenwoordigd door doelsoorten. Het streefbeeld en de doelsoorten zijn afhankelijk van de potentie van een bepaald dijkvak. De potentie hangt onder meer af van de standplaatsfactoren (bodemsamenstelling, helling en expositie) en het beheer, maar ook van de dispersie van de soorten. Ook al zijn de omstandigheden geschikt voor een bepaalde vegetatie, als de soorten er niet kunnen komen zal deze vegetatie zich nooit kunnen ontwikkelen.

Voor het opstellen van het streefbeeld kan gebruik worden gemaakt van de goed ontwikkelde, actuele vegetatie (actuele referentie). Indien deze niet meer aanwezig is kan worden teruggegrepen naar oudere vegetatiegegevens (historische referentie). EurECO heeft vijf doelsoortgroepen onderscheiden waarmee de mate van ontwikkeling van de vegetatie kan worden beschreven.

Giftige kruiskruidsoorten
Alle kruiskruidsoorten zijn giftig (zie ook Probleemsoorten) onder Dijken algemeen. Bij de evaluatie van het beheer van een vegetatie kan ook het aandeel van de giftige kruiskruidsoorten in de vegetatie worden berekend. Indien bij monitoring blijkt dat het aandeel van de kruiskruidsoorten toeneemt kan dit een aanleiding zijn het beheer aan te passen.

Ongewenste hoogopgaande cruciferen
In veel bermen en slootkanten neemt het aandel van een aantal hoogopgaande geelbloeiende cruciferen de laatste jaren sterk toe. Bij de evaluatie van het beheer van een vegetatie kan ook het aandeel van deze cruciferen in de vegetatie worden berekend. Indien bij monitoring blijkt dat het aandeel van deze ongewenste cruciferen toeneemt kan dit een aanleiding zijn het beheer aan te passen.