Onderzoek op dijken

Hoog water: Winssen 1995

Dijken hebben op de eerste plaats een waterstaatkundige functie: de dijken beschermen het achterland tegen overstroming. Daarnaast hebben dijken een natuurfunctie: op dijken kunnen ecologisch waardevolle graslanden voorkomen die tal van zeldzame planten en dieren herbergen. Zie ook: www.zodenaandedijk.com

 

Onderzoek
Uit onderzoek is gebleken dat toepassing van aangepaste, natuurvriendelijke of natuurgerichte dijkverbeteringsmethoden,
gevolgd door een optimaal natuurtechnisch beheer, leidt tot soortenrijke graslanden met een hoge civieltechnische kwaliteit.

Proefschrift C. Liebrand WUR 1999Soortenrijke dijkgraslanden hebben een minstens even hoge civieltechnische kwaliteit (erosiebestendigheid)
als de tot voor kort gepropageerde cultuurgraslandtypen die voorkomen in intensief beweide en bemeste schapenweiden.
In een aantal opzichten is de civieltechnische kwaliteit van de soortenrijke graslanden zelfs beduidend hoger.
Ondanks deze kennis blijft het noodzakelijk het effect van toepassing van aangepaste dijkverbeteringsmethoden en
van het beheer en onderhoud in de praktijk te volgen en regelmatig te evalueren. Monitoring wordt in het algemeen
gezien als een geschikt instrument voor evaluatie van inrichting en beheer. Bij de monitoring wordt enerzijds de
civieltechnische kwaliteit en anderzijds de natuurwaarde van de dijkbegroeiing onderzocht.
Monitoring leidt bovendien tot inzicht in de vegetatieontwikkeling. De vegetatieontwikkeling wordt beschreven aan de
hand van een streefbeeld. Dit streefbeeld wordt vertegenwoordigd door doelsoorten.
Het streefbeeld en de doelsoorten zijn afhankelijk van de potentie van een bepaald dijkvak.
De potentie hangt onder meer af van de standplaatsfactoren.

Vegetatieonderzoek 2007 voor Waterschap RivierenlandMonitoring
Monitoring is een manier van onderzoek waarbij de ontwikkeling van de vegetatie wordt gevolgd en beschreven aan de hand van permanente proefvakken. Een permanent proefvak is een proefveldje met een standaard afmeting waarvan de ligging nauwkeurig is ingemeten ten opzichte van de hectometerpalen op de dijk.

Bepaling civieltechnische kwaliteit op basis van vegetatieonderzoek
Vegetatieonderzoek aan de hand van representatieve permanente proefvakken geeft een beeld van de actuele vegetatie en de ontwikkeling ervan ten opzichte van vorige onderzoeksronden. Daarnaast kan het vegetatieonderzoek worden gebruikt voor de bepaling van de civieltechnische kwaliteit. Op basis van de vegetatiegegevens kan onderscheid worden gemaakt in locaties met een goede een matige en een slechte civieltechnische kwaliteit. De locaties met een matige civieltechnische kwaliteit kunnen vervolgens verder worden onderzocht. Dit laatste onderzoek kan ertoe leiden dat aan de betreffende locaties alsnog een goede civieltechnische kwaliteit wordt toegekend of dat ze matig blijven of zelfs als slecht worden gekwalificeerd. Combinatie van het vegetatieonderzoek met het civieltechnisch onderzoek leidt tot een efficiente beoordeling van de kwaliteit van de dijkvegetatie en de civieltechnische kwaliteit ervan. EurECO heeft deze geintegreerde manier van onderzoek reeds toegepast bij Waterschap Rivierenland, Waterschap Rijn en IJssel en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Civieltechnische kwaliteit
Vegetatieonderzoek 2005 voor Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
De civieltechnische kwaliteit van een dijkvegetatie is een optelsom van alle vegetatieeigenschappen die invloed hebben op de stevigheid en erosiebestendigheid van de begroeiing. Hierbij spelen zowel bovengrondse en ondergrondse delen van de planten een rol. Bovengrondse delen van de planten zorgen bijvoorbeeld tot een verminderde erosie doordat ze direct contact tussen het water en de bodem voorkomen. Ondergronds vormen de wortels een hecht complex met de bodemdeeltjes waardoor de erosiebestendigheid sterk toeneemt. Een grote diversiteit aan plantensoorten zorgt voor een even zo grote diversiteit aan wortelstelsels waardoor een optimale ‘wapening’ van de bodem tot 50 cm diep ontstaat. Na verkennend onderzoek van de primaire waterkeringen tussen Amsterdam en Medemblik in 1999 is in 2002 de monitoring van alle primaire waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van start gegaan. Als eerste werd de Hondsbossche en Pettemer Zeewering onderzocht, vervolgens de primaire dijken van Texel, daarna de primaire waterkeringen van de Kop van Noord-Holland (traject Enkhuizen-Denhelder) en als laatste de verschillende trajecten van de primaire waterkeringen tussen Amsterdam en Enkhuizen.

Hondsbossche zeewering: overgang basalt- naar groen buitentaludVeiligheidstoets
In samenwerking met Piet Nieuwboer van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is een veiligheidstoets voor waterkeringen opgesteld (zie publicaties). De toets behelst een vijfjaarlijkse controle van de civieltechnische kwaliteit van de dijkvegetatie. Deze veiligheidstoets kan op alle waterkeringen worden toegepast. In 2003 heeft EurECO een eerste veiligheidstoets uitgevoerd op de Hondsbossche en Pettemer Zeewering. Daarna heeft EurECO elk jaar diverse veiligheidstoetsen uitgevoerd bij verschillende waterschappen (zie ook onder Publicaties: lijst met publicaties). 

Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Daarnaast kent Nederland ook de ecologische hoofdstructuur (EHS): een reeks van aaneengesloten natuurgebieden waar natuur belangrijker is dan andere activiteiten. De EHS voorkomt dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en moet in 2018 meer dan 750.000 ha beslaan, voornamelijk bestaande bossen en natuurgebieden. Dit is het ‘droge deel’, daarnaast komt er nog 6 miljoen hectare ‘natte natuur’: meren, rivieren en delen van de Noordzee en Waddenzee. Het droge deel van de EHS is onderdeel van Natura 2000.

Natura 2000
Natuur houdt niet op bij de landsgrenzen en daarom heeft de Europese Unie Natura 2000 opgezet. Het doel is een netwerk van beschermde natuurgebieden te creëren om de verscheidenheid aan planten en dieren te behouden en te herstellen. Nederland wil 162 beschermde Natura 2000-gebieden aanwijzen, ruim 1,1 miljoen hectare. Daarvan is 69 procent water en 31 procent land. Dat is ongeveer 10 procent van het land. Van de 162 Natura 2000-gebieden zijn er nu door de minister 158 ‘in ontwerp’ aangewezen. De basis van Natura 2000 wordt gevormd door de Vogelrichtlijn uit 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992. Beide zijn door de EU vastgesteld. De Vogelrichtlijn bevat een lijst van zeldzame of bedreigde vogelsoorten. De lidstaten moeten zorgen voor behoud en herstel van hun leefgebieden. Dat kan door beschermingszones, onderhoud, herstel en aanleg van leefgebieden. In de Habitatrichtlijn staan planten- en diersoorten en natuurlijke leefgebieden die extra bescherming verdienen. De lidstaten moeten daar voor zorgen.

Rivierdijken in Natura 2000Rivierdijken in Natura 2000
In het gebied van de grote rivieren grenzen de aangewezen Natura 2000 gebieden in veel gevallen aan primaire waterkeringen. Van de waterkeringen wordt alleen het buitentalud gerekend tot Natura 2000 voor zover deze aansluit bij habitatrichtlijn gebied. De provincie Gelderland wilde in 2009 ten behoeve van de beheerplannen Natura 2000 voor de Rijntakken in beeld brengen welke habitattypen op de waterkeringen voorkomen en in welke hoeveelheden. Op de primaire waterkeringen kunnen in principe twee habitattypen voorkomen:
·    1. Stroomdalgraslanden (H6120)
·    2. Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510).
Van het tweede habitattype (H6510) komt op dijken vrijwel alleen het subtype Glanshaver- en vossenstaarthooiland (Glanshaver) voor (H6510_A). Daarom wordt voor de naamgeving in dit rapport de verkorte term Glanshaverhooiland aangehouden. Binnen de glanshaverhooilanden is een variant te onderscheiden die slechts zeer lokaal voorkomt op de Gelderse primaire waterkeringen: de subassociatie festucetosum arundinaceae (H6510_Afa).

Flora- en faunawetsoorten in dijkring 47 t/m 51 van Waterschap Rijn en IJsselBeschermde soorten
In 2002 is een nieuwe Flora- en Faunawet in werking getreden. In deze wet zijn de te beschermen planten- en diersoorten ingedeeld in 3 tabellen:
·    Tabel 1: algemene soorten
·    Tabel 2: overige soorten
·    Tabel 3: soorten bijlage IV HR/bijlage 1 AMvB
Voor de soorten uit tabel 1 geldt een vrijstelling bij ‘bestendig beheer en onderhoud’ en ‘bestendig gebruik’ of ‘ruimtelijke ontwikkelingen’. Voor andere activiteiten is voor de soorten van tabel 1 een ontheffing nodig. Voor de soorten uit tabel 2 geldt een vrijstelling bij ‘bestendig beheer en onderhoud’ en ‘bestendig gebruik’ of ‘ruimtelijke ontwikkelingen’ mits de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor andere activiteiten is voor de soorten van tabel 2 een ontheffing nodig. Voor de soorten uit tabel 3 geldt een vrijstelling bij ‘bestendig beheer en onderhoud’ en ‘bestendig gebruik’ mits de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze vrijstelling is enigszins beperkt. Bij ‘ruimtelijke ontwikkeling’ is voor de soorten van tabel 3 een ontheffing nodig.

Beschermde soorten op dijken
Op dijken worden slechts 7 beschermde plantensoorten met enige regelmaat aangetroffen.
Tabel 1
·    Aardaker – Lathyrus tuberosus
·    Gewone vogelmelk – Ornithogalum umbellatum
·    Grasklokje – Campanula rotundifolia
·    Grote kaardenbol – Dipsacus fullonum
Tabel 2
·    Rapunzelklokje – Campanula rapunculus
·    Veldsalie – Salvia pratensis
·    Wilde marjolein – Origanum vulgare
De waterschappen werken momenteel aan een gedragscode voor hun gehele beheersgebied, dus ook voor de dijken.

Streefbeeld
Om na te kunnen gaan of bij een bepaald beheer de vegetatieontwikkeling positief verloopt, dient een streefbeeld te worden opgesteld. Voor het opstellen van het streefbeeld kan gebruik worden gemaakt van de actuele vegetatie op niet verbeterde, gespaarde dijktaluds (actuele referentie). Indien deze niet meer aanwezig zijn kan worden teruggegrepen naar oudere gegevens van het betreffende dijkvak (historische referentie). Doelsoorten Het streefbeeld wordt vertegenwoordigd door doelsoorten. Het streefbeeld en de doelsoorten zijn afhankelijk van de potentie van een bepaald dijkvak. De potentie hangt onder meer af van de standplaatsfactoren (bodemsamenstelling, helling en expositie) en het beheer, maar ook van de dispersie van de soorten. Ook al zijn de omstandigheden geschikt voor een bepaalde vegetatie, als de soorten er niet kunnen komen zal deze vegetatie zich nooit kunnen ontwikkelen.

Doelsoorten
Het streefbeeld wordt vertegenwoordigd door doelsoorten. Het streefbeeld en de doelsoorten zijn afhankelijk van de potentie van een bepaald dijkvak. De potentie hangt onder meer af van de standplaatsfactoren (bodemsamenstelling, helling en expositie) en het beheer, maar ook van de dispersie van de soorten. Ook al zijn de omstandigheden geschikt voor een bepaalde vegetatie, als de soorten er niet kunnen komen zal deze vegetatie zich nooit kunnen ontwikkelen.

Standplaatsfactoren
Welke dijkvegetatie mogelijk is op een dijktalud is afhankelijk van de standplaatsfactoren (bodemsamenstelling, helling en expositie) en het beheer, maar ook van de dispersie van de soorten. Ook al zijn de omstandigheden geschikt voor een bepaalde vegetatie, als de soorten er niet kunnen komen zal deze vegetatie zich nooit kunnen ontwikkelen.