Bermen

Bermen zijn stroken land die langs wegen en paden liggen en die vaak een overgangszone vormen die begint bij het wegdek en eindigt bij een bermsloot. De totale oppervlakte van alle wegbermen in Nederland bedraagt ongeveer 52.000 ha. Dit is ongeveer 1,24% van het Nederlandse landoppervlak. Soortenrijke, bloemrijke bermen zijn een leefgebied voor tal van planten- en diersoorten. Daarnaast spelen bermen een belangrijke rol in de ecologische infrastructuur. Als lintvormig element vormen ze verbindingen tussen natuurgebieden waardoor de migratiemogelijkheden van planten en dieren worden verbeterd. Als zodanig hebben wegbermen een belangrijke functie binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortsinventarisatie en vegetatiekartering van wegbermen geven een beeld van de huidige vegetatie. Aan de hand van ecologische indicatiefactoren per soort kunnen uitspraken worden gedaan over de standplaatsomstandigheden. Hieruit kan de potentieel natuurlijke vegetatie (PNV) worden afgeleid. De potentieel natuurlijke vegetatie wordt slechts bereik bij een optimaal beheer. De optimale beheersvorm wordt dus mede bepaald door de standplaatsomstandigheden.

 Onderzoek
Liebrand, C.I.J.M., M.C. Scherpenisse-Gutter, P.J.M. Verbeek, G.M.T. Peeters & A.A.M. de Goeij, 2001. Evaluatie van natuurvriendelijk maaibeheer langs rijkswegen in Limburg, 1993 – 2001. Herhalingsonderzoek. In opdracht van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Directie Limburg.

Samenvatting
In 1993 zijn in de bermen van de Limburgse rijkswegen 332 vegetatieopnamen gemaakt die zijn gebruikt voor de beschrijving van de vegetatie. In 2001 zijn 342 vegetatieopnamen gemaakt waarvan er 273 ook zijn opgenomen in 1993. Op basis van alle 674 opnamen zijn 10 vegetatietypen onderscheiden waarmee de variatie in de bermvegetatie in 1993 en 2001 is beschreven. De 10 typen verschillen in soortensamenstelling, gemiddelde soortenrijkdom en het aandeel en aantal van zeldzamere en bedreigde plantensoorten.
De vegetatie in 1993 en 2001 is vergeleken aan de hand van de gegevens van de 273 locaties die zowel in 1993 als in 2001 zijn opgenomen. De gemiddelde soortenrijkdom is gestegen van 13,8 naar 21,2. De toename van de gemiddelde soortenrijkdom was het grootst langs de A79 en het kleinst langs de A67. Het gemiddelde aandeel van de zeldzamere soorten is gedaald van 4,42% naar 2,96% terwijl het gemiddeld aantal zeldzamere soorten is gestegen van 0,73 naar 1,06. Het gemiddelde aandeel van de bedreigde soorten is ongeveer gelijk gebleven (resp. 1,24% en 1,26%) terwijl het gemiddeld aantal bedreigde soorten is gestegen van 0,23 naar 0,42.
In 106 van de 273 locaties is de vegetatiesamenstelling tussen 1993 en 2001 zodanig gewijzigd dat de vegetatieopname tot een ander type is gerekend. De meest frequent voorkomende verschuiving was van type 5; matig soortenrijk glanshaverhooiland met veel Rood Zwenkgras, Gestreepte witbol en Gewoon struisgras (waardering: matig) naar type 8; soortenrijk, gemengd grasland met veel Smalle weegbree, Peen, Jacobskruiskruid, Rode klaver, Witte klaver en Gewoon duizendblad (waardering: goed), gevolgd de verschuiving van type 2; soortenarm glanshaverhooiland met veel Grote brandnetel, Kleefkruid, Fluitenkruid, Akkerdistel, Boerenwormkruid en Kweek (waardering: slecht) naar type 5 en de verschuiving van type 5 naar type 6; soortenrijk, enigszins verruigd glanshaverhooiland met veel Kropaar, Akkerdistel, Kweek en Gewone berenklauw (waardering: redelijk).
De bermen van de zeven in het onderzoek betrokken rijkswegen verschillen in abiotische omstandigheden waardoor ook de soortensamenstelling van de bermvegetatie verschilt. Type 8, een soortenrijk, gemengd grasland met veel Smalle weegbree, Peen, Jacobskruiskruid, Rode klaver, Witte klaver en Gewoon duizendblad (waardering: goed), is het meest frequent aangetroffen langs de A76 en A79. Langs de A76 en A79 komen geen schrale, zure bermen voor terwijl dit langs de overige rijkswegen wel het geval is. Type 10, een soortenarm, schraal Schapegrashooiland met veel Zandblauwtje, Struikhei, Schapezuring, Klein tasjeskruid, Heidespurrie en Buntgras (waardering: goed), is het meest frequent aangetroffen langs de A67 en A68.
Type 8 is vooral aangetroffen bij tweemaal maaien per jaar (met afvoer van het maaisel) terwijl de meeste overige typen vooral zijn aangetroffen bij eenmaal maaien per jaar in het najaar (met afvoer van het maaisel).
Het streefbeeld langs de A76 en A79 bestaat uit type 8. Om dit streefbeeld te bereiken dienen de bermen bij voorkeur tweemaal per jaar gemaaid te worden.
Het streefbeeld langs de A67 en A68 (nu N280) bestaat vooral uit type 10 en in mindere mate uit type 8. Om deze streefbeelden te bereiken dienen de bermen voor het grootste deel eenmaal per jaar gemaaid te worden terwijl op voedselrijkere plekken tweemaal per jaar gemaaid moet worden.
Het streefbeeld van de A2 bestaat vooral uit type 8. Om dit streefbeeld te bereiken dient het merendeel van de bermen tweemaal per jaar gemaaid te worden. Veel locaties die nu nog worden gerekend tot type 5 zullen zich dan ontwikkelen tot type 6 en uiteindelijk tot type 8. Enkele bermvakken langs de A2 zijn schraal en zuur. Hier volstaat eenmaal maaien per jaar om type 10 te bereiken.
Het streefbeeld van de A73 bestaat op de schralere bermen uit type 10 en op de voedselrijkere bermen uit type 8. Om deze streefbeelden te bereiken dienen de schrale bermen eenmaal per jaar te worden gemaaid en de voedselrijkere bermen tweemaal per jaar.
De fysieke kenmerken van de bermen vertonen grote verschillen. Natuurtechnisch, ecologisch optimaal beheer dient alleen te worden toegepast wanneer enig profijt verwacht kan worden. In smalle, beschaduwde bermen en smalle bermen die direct grenzen aan een intensief gebruikt, agrarisch achterland zal zich nooit een soortenrijk grasland ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor smalle bermen die vrijwel alleen bestaan uit een greppel. Het toepassen van een kostbaar beheer van tweemaal maaien per jaar lijkt hier dan ook weinig zinvol. Op de beheerkaart in de bijlagen wordt het gewenste beheer weliswaar per bermvak aangegeven maar bij de nadere invulling richting praktijk dient rekening te worden gehouden met de fysieke kenmerken van de afzonderlijke bermen.
Voor een aantal schrale, zure bermen langs de A67, de A73, de A2 (ten westen van Weert) en de N273 geldt dat een beheer van eenmaal maaien per drie of vier jaar kan leiden tot de ontwikkeling van een heidevegetatie.
Voor de voedselrijkere bermen geldt dat een beheer van eenmaal maaien per twee of drie jaar kan leiden tot het ontstaan van grasland met ruigtesoorten en struweelvorming. Extensivering van het beheer dient alleen te worden toegepast in brede bermen waar meerdere stroken afzonderlijk beheerd kunnen worden en op knooppunten waar voldoende ruimte is. Vooral de fauna zal profiteren van de combinatie van intensief en extensieve beheerde graslanden.

Bermen in landbouwgebieden: probleemsoorten
In de eerste jaren na de aanleg van wegen kunnen zich problemen voordoen met betrekking tot ‘onkruiden’ in de bermen. De klachten kunnen bijvoorbeeld afkomstig zijn van telers, kwekers en boeren uit de directe omgeving en ook van landbouworganisaties. De vrees bestaat dat de ‘onkruiden’ in de bermen zich door middel van hun zaden verspreiden naar de aanliggende landbouwgronden. Met name akkers zouden gemakkelijk besmet kunnen worden met de ‘onkruiden’ die zich in de bermen bevinden. De landelijke tendens van het terugdringen en zelfs verbieden van het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen in de landbouw heeft de vrees voor grote problemen met akkeronkruiden alleen maar doen toenemen.

Probleemsoorten
Direct na aanleg bevatten bermen nog vrij veel open plekken met in eerste instantie veel eenjarige pioniersoorten als Klaproos (Papaver species) en Kamille (Matricaria species) en daarnaast soorten van ruderale standplaatsen zoals Akkerdistel (Cirsium arvense), Ridderzuring (Rumex obtusifolius) en Grote brandnetel (Urtica dioica). Wanneer de bermbegroeiing zich sluit verdwijnen in eerste instantie de eenjarige pioniersoorten. In een later stadium nemen ook de ruderale soorten af en zullen ze uiteindelijk geheel verdwijnen.

Inventarisatie van probleemsoorten
Op basis van een inventarisatie kan worden nagegaan welke probleemsoorten in een berm voorkomen, of moet worden ingegrepen en op welke manier dit moet gebeuren. Een eventuele bestrijding van probleemsoorten dient bij voorkeur te worden uitgevoerd door middel van een uitgekiend maaibeleid. Chemische onkruidbestrijding wordt normaliter slechts in zeer extreme gevallen toegepast. Het uitgekiend maaibeheer kan worden vastgelegd in een beheersplan waarin voor een langere periode het beheer en onderhoud en de bermvegetatie wordt beschreven.