Probleemsoorten
Voorlopig worden hier de volgende probleemsoorten voor dijken beschreven:
- Jacobskruiskruid – Senecio jacobaea / Jacobaea vulgaris
- Heermoes – Equisetum arvense
Jacobskruidkruid – Senecio jacobea / Jacobaea vulgaris
Jacobskruiskruid, een giftige plant Waterschap Rivierenland heeft in samenwerking met EurECO een brochure over Jakobskruiskruid opgesteld. Klik hier>>> om de brochure te lezen of te downloaden. (bij het lezen van deze brochure heeft u Acrobat Reader nodig. Acrobat Reader is hier>>> gratis te downloaden.)
Ecologie
Jacobskruiskruid is een middelhoge, soms hoge, twee- of meerder-jarige zomerbloeier. Kieming vindt vooral in de nazomer en herfst plaats.
Een nat najaar is in het voordeel van de kiemplanten. In een droog najaar sterven veel kiemplanten. In het daarop volgende voorjaar kan
echter een tweede kiemingsgolf optreden. De jonge planten zijn gevoelig voor vorst. Zaden van Jacobskruiskruid kunnen tien en wellicht
zelfs tientallen jaren hun kiemkracht behouden. Jacobskruiskruid komt vooral voor in vegetaties die tamelijk open zijn. Dergelijke
vegetaties komen voor in weilanden met een (te) intensieve beweiding. Door overbetreding en overbegrazing ontstaan veel open plekken
waarin nieuwe soorten kunnen kiemen, waaronder Jacobskruiskruid. Doordat het vee de plant mijdt en deze daardoor volop kunnen bloeien
kan Jacobskruiskruid zich onder dergelijke omstandigheden explosief uitbreiden (vergelijkbaar met Scherpe boterbloem). Wanneer het
beheer van grasland verandert van een intensief beheer met bemesting of klepelbeheer waarbij het maaisel blijft liggen (en bij rotting
optreedt als bemesting) in een extensieve beheersvorm zonder bemesting (bijvoorbeeld ecologisch berm- of dijkbeheer) kunnen de dominante
grassoorten van bemeste graslanden sterk teruglopen waardoor open plekken ontstaan. In deze open plekken kunnen allerlei soorten kiemen
en zich – al dan niet tijdelijk – vestigen. De open plekken verdwijnen wanneer de grassoorten van bemeste graslanden worden vervangen door
grassoorten van niet bemest graslanden. De snelheid waarmee dit gebeurt is onder meer afhankelijk van geschikte bronnen van de grassen in de
directe omgeving. Met het verdwijnen van de open plekken krijgt Jacobskruiskruid het steeds moeilijker en loopt het aantal individuen sterk terug.
Wanneer het grasland zich sluit verdwijnt de soort of blijven slechts enkele exemplaren over.
Jacobskruiskruid als giftige
plant
Jacobskruiskruid is zeer giftig, zowel vers als in gedroogde vorm. De plant bevat een zevental pyrrolizidine
alkaloïden (o.a. jacobine en seneciphylline). De concentratie hiervan kan oplopen tot 0,31%. De giftige werking wordt veroorzaakt
door een mengsel van pyrrolizidine alkaloïden die een negatief effect hebben op de lever. Alle bovengrondse delen van de plant zijn
giftig; de bloemen en de zaden bevatten echter de hoogste concentratie aan gifstoffen. De concentratie in de bladeren neemt toe tot
een maximum vlak voor de bloei begint. De ondergrondse delen die reservestoffen bevatten zijn nauwelijks giftig en worden in de winter
gegeten door konijnen.
Effect op dieren
Jacobskruiskruid is giftig voor alle zoogdieren maar paarden en
runderen zijn extra gevoelig. Jonge dieren in de groei zijn gevoeliger dan volwassen dieren. Na consumptie van hooi met
Jacobskruiskruid worden de giststoffen aangetroffen in de melk. Ook foetussen kunnen worden aangetast.
Bij het grazen
worden de planten in het algemeen gemeden door paarden en runderen. In droge perioden wanneer deugdelijke voedselplanten
schaars zijn geworden beginnen de dieren echter van pure honger soms Jacobskruiskruid te eten. Ze schijnen dan zelfs aan deze gifplant
verslaafd te kunnen raken. Als ze een dodelijke dosis hebben binnengekregen duurt het dikwijls een paar maanden voordat symptomen van
vergiftiging (levercirrose) optreden. Na ongeveer een week volgt dan de dood. Schapen daarentegen eten de planten graag, vooral de bladeren
van planten die nog in het rozetstadium verkeren. Na het eten van Jacobskruiskruid vertonen de schapen echter wel een slechte groei. Wanneer
Jacobskruiskruid in het rozetstadium zijn aangevreten vertonen de planten vervolgens een slechte groei.
Ziektebeeld
De pyrrolizidine alkaloïden veroorzaken
een irreversibele levercirrose. De vergiftiging kan zowel acuut als chronisch optreden. De chronische vorm wordt echter vaker waargenomen.
De ziekte wordt ook wel ‘seneciosis’ of ‘pictou’ genoemd. Na het eten van hooi met Jacobskruiskruid vertonen de dieren vaak nog geen
vergiftigingssymptomen tot de volgende winter begint. Deze vertraging in het ziekteproces die kan oplopen tot 6 maanden treedt vooral
op bij paarden waardoor een diagnose bemoeilijkt wordt. Het kan dan immers al maanden geleden zijn dat ze hooi met het giftige
Jacobskruiskruid gegeten hebben.
Volgens onderzoek zou consumptie, in een korte periode, van een hoeveelheid van Jacobskruiskruid van 1% tot 5% van het
lichaamsgewicht van paarden of runderen dodelijk zijn.
In de tamelijk zeldzame acute vergiftigingsgevallen (bij consumptie van
10 kg of meer in een korte periode bij paarden) worden de dieren opgewonden en agressief waarbij ook darmproblemen (koliek, diarree) kunnen
optreden. Vaak hebben de dieren wijde pupillen en een verhoogde hartslag. Ze gaan dan snel dood. De chronische vorm komt vaker voor. Voordat
ziekteverschijnselen optreden hebben de dieren meestal al weken tot maanden vers Jacobskruiskruid of hooi met de gedroogde planten gegeten.
Het gif accumuleert en begint de lever aan te tasten. Pas wanneer de lever in sterkere mate is aangetast gaan er zichtbare ziekteverschijnselen
optreden. Pas na consumptie van ongeveer 25 tot 75 kg Jacobskruiskruid worden bij paarden ziekteverschijnselen zichtbaar. Runderen zijn minder
gevoelig voor de vergiftiging en sommige onderzoeken hebben laten zien dat consumptie van kleine hoeveelheden Jacobskruiskruid door runderen
geen kwaad zou kunnen. Volgens sommige onderzoeken zouden schapen relatief resistent zijn tegen de gifstoffen in Jacobskruiskruid.
Bij chronische gevallen bestaan de eerste ziekteverschijnselen uit gewichtsverlies, loomheid en verminderde eetlust.
Deze verschijnselen worden veroorzaakt door een verminderde werking van de lever. Vervolgens treedt vrijwel volledige
anorexia op, soms gepaard gaand met geelzucht, en vaak ook gedragsveranderingen en ongecoördineerde bewegingen. Doordat
de lever niet meer in staat is om plantpigmenten uit het voedsel te halen komen deze stoffen in circulatie in het lichaam.
Deze pigmenten kunnen een reactie aangaan met het zonlicht waardoor de dieren overgevoelig worden voor zonlicht en brandwonden
kunnen ontstaan. Aan het einde van het ziekteproces kan ascites (ophoping van vocht in de onderbuik) optreden en krijgen de
dieren ernstige diarree. Ook neemt de bloedstolling af wat gepaard kan gaan met rood- tot zwartgekleurde urine. Net voordat
de dood intreedt treden stuiptrekkingen op.
Wanneer eenmaal ziekteverschijnselen zijn geconstateerd is het
zeer onwaarschijnlijk dat de dieren nog kunnen genezen. Er is dus sprake van een irreversibel ziekteverloop.
Voorzorgsmaatregelen
Alle planten die pyrrolizidine alkaloïden bevatten zijn en blijven ook giftig in gedroogd
hooi en alle andere producten die van het gewas gemaakt zijn. Paarden mogen nooit hooi krijgen waarin Jacobskruiskruid aanwezig is.
Runderen mogen hooi consumeren waarin kleine hoeveelheden Jacobskruiskruid aanwezig zijn, maar alleen wanneer het wordt afgewisseld met hooi
zonder Jacobskruiskruid en wanneer er steeds voldoende voedsel zonder deze plant aangeboden wordt. Richtlijn voor runderen is dat de jaarlijkse
hoeveelheid hooi met Jacobskruiskruid maximaal 10% van het lichaamsgewicht van de runderen mag uitmaken (dus maximaal 25 kg hooi bij een
lichaamsgewicht van 250 kg). Beter is het om helemaal geen hooi met Jacobskruiskruid te voeren.
Heermoes – Equisetum arvense
Ecologie
Heermoes is een
kruidachtige, overblijvende plant die groeit op het land. Heermoes heeft diep in de grond een lange, kruipende, vertakte,
bruine wortelstok die op de knopen wortelt. Aan de knopen van de laatste vertakkingen van de wortelstok ontspringen de bovengrondse,
holle stengels. Gewoonlijk staan ze in grote groepen bijeen. Heermoes heeft gelede stengels die onvertakt zijn of kransen van zijtakken
dragen. Op elke stengelknoop staat een bladkrans. De eennervige bladeren zijn voor de helft of meer vergroeid tot een krans die als een
manchet de stengel omgeeft. De bladeren bevatten weinig of geen bladgroen, de koolzuurassimilatie gebeurt door de stengels.
De verspreiding
van Heermoes gebeurt in de meeste gevallen door de knollen of door brokstukken van de uitlopers. Daarnaast vindt verspreiding plaats door sporen.
Vorming van nieuwe planten uit sporen treedt alleen op kale, min of meer vochtige grond op. De sporen zijn opgeslagen in sporangia (sporendoosjes).
Deze sporangia bevinden zich in groepjes aan de onderkant van schildvormige sporangioforen die tot sporenaren (strobili) zijn verenigd.
De sporenaren ontspringen uit de top van de hoofdstengels.
Heermoes verschijnt
in het begin van de lente met lage en tamelijk dikke, bleek rozige en bladgroenloze, onvertakte stengels met sporenaren. De sporenaren
zijn langwerpig-eivormig met een stompe top. De vruchtbare stengels vergaan in de loop van de lente terwijl de dofgroene, lage tot middelhoge,
onvruchtbare stengels verschijnen. Deze kunnen een sterk wisselende habitus vertonen, al naargelang de planten in weinig of dichte begroeide
omgeving staan.
Heermoes bevat een grote hoeveelheid kiezelzuur dat de weefsels verstevigt. Om kiezelzuur te kunnen maken heeft Heermoes siliciumoxide oftewel
zand nodig; op pure kalk of puur veen kunnen ze dus niet groeien. Het relatief hoge gehalte aan kiezelzuur maakt Heermoes slecht verteerbaar
voor planteneters. Bovendien is Heermoes min of meer giftig.
In het tegenwoordige cultuurlandschap handhaaft Heermoes zich redelijk tot uitstekend.
Heermoes verdraagt stoffen die andere planten schaden. Ze zijn voor hun voeding niet afhankelijk van andere organismen (zoals schimmels) en ze kunnen
dankzij hun diepe wortelstokken heel wat veranderingen op het
aardoppervlak overleven. Zo kunnen ze zich boven dikke zandlagen uitwerken als ze hieronder bedolven raken. Waar Heermoes zich eenmaal heeft gevestigd
kan de plant zich hardnekkig handhaven ongeacht wat er aan de
oppervlakte gebeurt en hoe de vegetatie zich ontwikkelt.
Onder natuurlijke omstandigheden komt Heermoes voor als pionier op kale, min of meer vochtige,
vaak kalkhoudende grond. Een geschikt
vestigingsmilieu vormt natte, dichtgeslempte grond in hakvruchtakkers en tuinen. Op plaatsen die vaak met herbiciden worden bespoten, zoals wegranden,
spoorwegemplacementen en perken,
kan Heermoes zich uitbreiden: Heermoes is resistent tegen veel chemicalien, kan uit ondergrondse knoppen snel nieuwe stengels vormen en profiteert
van de verminderde concurrentie door het spuiten. Heermoes is relatief ongevoelig voor droogte.
Op bermen van dijken, sloten en kanalen groeit
Heermoes vooral op de voedselrijke plekken waar de begroeiing niet gesloten is. Aan slootkanten wordt Heermoes vooral daar aangetroffen waar erosie
optreedt.
In geringe hoeveelheid kan Heermoes in schraal weiland voorkomen waar het zelden sporenaren vormt tenzij de bodem wordt verstoord.
Heermoes als giftige plant
Het giftige bestanddeel van Heermoes is een thiaminase-enzym dat vitamine B1 afbreekt.
Dit enzym blijft na drogen en bewaren van het plantenmateriaal (hooi) actief. Andere bestanddelen waarvan de scheikundige samenstelling nog
onbekend is zouden ook een rol kunnen spelen, o.a. het saponine equisetonine (tot 5% in het plantensap). Waarschijnlijk zijn alle plantendelen giftig.
Heermoes schijnt behalve voor dieren ook voor planten vergiftig te zijn. Vermoedelijk remt of verhindert het de kieming van de grassen in zijn omgeving.
Er zijn geen vergiftigingsgevallen bij mensen bekend.
Vergiftigingen kunnen al optreden als de dieren hooi eten dat voor 5% Heermoes bevat.
Ziekteverschijnselen treden dan na enkele dagen of weken op. Als het gras warm ingekuild is wordt Heermoes in het hooi ongevaarlijk. Het verse kruid wordt zelden
afgegraasd omdat de opperhuid van de plant kiezelzuur bevat en daardoor zeer hard is.
Ziektebeeld
Bij paarden zijn de verschijnselen vergelijkbaar met die welke veroorzaakt worden door vitamine B1-gebrek
(hypervitaminose B1, ‘Bracken disease’): schrikachtigheid, verhoogde prikkelbaarheid; daarna onzekere gang (‘Taumelkrankheit’), verminderde
reflexen, neervallen, snelle doch zwakke pols, algemene verlamming en de dood. Vergiftigde paarden vermageren zonder hun eetlust te verliezen.
Over herkauwers (bijv. runderen en schapen) wordt zowel ongevoeligheid als vergiftiging gemeld. Er zijn berichten over sterke teruggang van
melkproduktie en eetlust, van bitter smakende of waterige melk, gewichtsverlies, buikloop, bloederige urine en sterfgevallen. Volgens andere
auteurs zou de oorzaak van de vergiftiging bij runderen niet te wijten zijn aan vitamine B1-gebrek, aangezien pensmicroben dit vitamine zelf
in voldoende mate kunnen opbouwen. Vergiftigingen door Heermoes zouden volgens hen zelden voorkomen: er zou eerder verwarring met Lidrus (
Equisetum palustre) in het spel zijn. Volgens nog ander auteurs zou Heermoes voornamelijk vergiftigingsverschijnselen bij paarden veroorzaken
en zou Lidrus dit doen bij rundvee.
Bestrijding
Heermoes wordt vooral in akkerland als onkruid beschouwd. Ter bestrijding wordt herhaaldelijk ploegen van
‘geinfecteerde’ percelen aanbevolen. Op zichzelf leidt ploegen (of frezen) tot verspreiding van de wortelstokken, maar als het bij herhaling gebeurt,
kunnen ze niet diep de grond in dringen en wordt de plant tenslotte uitgeput. Daarnaast is het verbouwen van een dicht staand en veel schaduw
gevend gewas een manier om Heermoes kwijt te raken. In grazige vegetaties dient het beheer gericht te zijn op een zo goed mogelijke geslotenheid
van de grasmat. Door een verhoogde concurrentie met de grassen en kruiden krijgt Heermoes het moeilijk en zal de soort zowel in aantal exemplaren
als in grootte van de exemplaren afnemen.